Op de donderdag voor carnaval (Weiberfasnacht) trekken de "Zussln" in optocht door het dorp. Zij verdrijven de wintergeesten met veel lawaai en wekken de lente op.
De "Zusselrennen-optocht", altijd volgens een strak schema opgezet, verwijst naar vruchtbaarheidscultussen, bijvoorbeeld wanneer zes mannen - die een wit paard symboliseren - een oude houten ploeg door de straten trekken. Achter hen volgt de voerman met de "Goassl", die de schimmels drijft en de ploeg stuurt. Achter de voerman komt de zaaier met de zaaimand, waaruit hij zaagsel over de toeschouwers uitstrooit, gevolgd door boer en boerin, boerenknecht en dienstmeid, en tot slot het echtpaar "Zoch und Pfott". Al deze mensen hebben verschillende landbouwwerktuigen bij zich. Dit staat voor het land op gaan in de zomer. In een tweede optocht gaat de "Triebschellträger" voorop in de stoet. De "Triebschelle" is de zwaarste van alle "Zusslschellen". Achter het machtige gebrul van de Triebschelle komen de Zussln, de figuren waaraan het gebruik zijn naam ontleent: zij dragen een witte hoed met kleurige crêpepapieren bloemen en stiksels en zware bellen om hun buik. Zij worden gevolgd door alle paren en de koetsier, die samen met de "Goassl" de stoet bij elkaar houdt. Urenlang maken de Zussln lawaai met hun bellen, om de boze geesten en de winterkou te verdrijven en het graan "wakker te maken" - opdat het kan gedijen.